B3BF09K1 - 607
AFSTELLING VAN DE VOOR- EN ACHTERTREIN
LET OP : om de uitlijngegevens te kunnen controleren (fuseelangshelling, wielvlucht, sporing), is het noodzakelijk dat de wagen op de referentiehoogte wordt gebracht .
VOORSCHRIFT : begin bij een complete controle van de wieluitlijning van de voor- en achtertrein bij de achtertrein .
1 - SPECIAAL GEREEDSCHAP
Gereedschap voor het instellen van de wagenhoogte (-).0916 .
[1] set van twee gereedschappen voor het indrukken van de vering (-).0916-A .
[2] set van vier harpsluitingen (-).0916-C .
[3] set van vier meetpennen (-).0916-D .
[4] set van vier riemen (-).0916-B .
[5] centreerpen voor het subframe (-).0623-C .
[6] Set paspennen (-).0532-B .
2 - AANBEVELING ALVORENS DE WAGENHOOGTE IN TE STELLEN
Controleer of de bandenspanningen in orde zijn .
2 - 1 - VOORTREIN
Controleer de stand van het subframe ten opzichte van de carrosserie m.b.v. de gereedschappen [5] .
2 - 2 - ACHTERTREIN
Controleer de stand van de achterste traverse ten opzichte van de carrosserie m.b.v. de gereedschappen [6] .
2 - 3 - MIDDENSTAND VAN TANDHEUGELSTUURINRICHTING
Verdraai de wielen naar één zijde tot tegen de aanslag .
Breng een merkteken (1) aan op het dashboard en een (2) er tegenover, op het stuurwiel .
Verdraai de wielen naar de andere zijde tot tegen de aanslag en tel hierbij het aantal omwentelingen dat het stuurwiel maakt .
Breng een tweede merkteken (3) aan op het stuurwiel, tegenover het merkteken op het dashboard .
Deel de afstand tussen de 2 merktekens door twee en breng een 3e merkteken (4) aan .
Plaats het stuurwiel terug door het aantal omwentelingen van het stuurwiel door twee te delen .
Breng het 3e merkteken (4) in lijn met het merkteken op het dashboard (1) .
2 - 4 - VOORSCHRIFTEN
Hef wielslingering op .
Het controleren van de wieluitlijning, voor en achter, alsmede de afstelling van de voor- en achtertrein moet worden uitgevoerd bij de voorgeschreven referentiehoogte van de wagen, op een uitlijnbank .
VOORSCHRIFT : bij wagens die zijn uitgerust met het esp-systeem moet de voortrein perfect zijn uitgelijnd t.o.v. de achtertrein (symmetrie-as of hartlijn van de carrosserie), de tolerantie bedraagt ± 1° .
VOORSCHRIFT : het resetten van de sensor stuurwiel is verplicht als de sporing, voor of achter, wordt gewijzigd .
3 - WAGENHOOGTE INSTELLEN OP REFERENTIEWAARDE
3 - 1 - AAN DE VOORZIJDE
Breng de riemen [4] voorzien van de harpsluitingen [2] in de verankeringsogen aan .
Breng het gereedschap voor het indrukken van de vering [1] op zijn plaats .
Druk de vering zover in dat links en rechts de wagenhoogte H1 (referentiewaarde) wordt bereikt, te meten tussen de omgebogen rand van het krikpunt (7) en de bodem .
LET OP : houd rekening met de hoogte van de platen bij het instellen van de meethoogte H1 .
3 - 2 - AAN DE ACHTERZIJDE
Breng de twee riemen [4] voorzien van hun harpsluitingen [2] om de achtertraverse aan .
Breng het gereedschap voor het indrukken van de vering [1] op zijn plaats .
Kies de meest gunstige stand (A) zodat de riemen zo verticaal mogelijk worden aangetrokken .
Druk de vering zover in dat links en rechts de wagenhoogte H2 (referentiewaarde) wordt bereikt, te meten tussen de omgebogen rand van het krikpunt (8) en de bodem .
LET OP : houd rekening met de hoogte van de platen bij het instellen van de meethoogte H2 .
Controleer of de eerder aan de voorzijde gemeten hoogte H1 niet is veranderd (Eveneens voor H3 en H2 + 50 mm) .
4 - CONTROLE EN AFSTELLING VAN DE VOORTREIN
4 - 1 - CONTROLE
technische gegevens voortrein | ||
---|---|---|
wettelijke typecode van de motor | ||
benaming | 3FZ - 4HX 4HZ - XFX |
3FZ - 4HX 4HZ - XFX |
bijzonderheden | 225/55R16 | 225/50R17 |
H1 (mm) | 134 | 140 |
sporing per wiel (mm) | + 0.5 ± 0,5 | + 0.5 ± 0,5 |
sporing per wiel (°) | + 0° 04' ± 3' | + 0° 04' ± 3' |
wielvlucht | -0° 15' ± 20' | -0° 15' ± 20' |
caster | + 2° 30' ± 30' | + 2° 30' ± 30' |
fuseedwarshelling | + 13° 45' ± 30' | + 13° 45' ± 30' |
4 - 2 - AFSTELLING VAN HET TOESPOOR
Alleen het toespoor is afstelbaar (Aan de voorzijde) .
Als de waarde niet juist is, moet deze worden afgesteld met de spoorstangen (5) (een omwenteling van de stang = ongeveer 2 mm) .
Zet de moeren (6) vast met 6 daN.m .
VOORSCHRIFT : bij een wagen die is uitgerust met het esp-systeem moet de sensor verdraaiing stuurwiel worden ingeleerd m.b.v. het diagnosegereedschap DIAG 2000 .
5 - CONTROLE VAN DE ACHTERTREIN
Aan de achterzijde is alleen de sporing afstelbaar .
LET OP : bij elke afstelling van de achtertrein moet eveneens de voortrein worden afgesteld .
eigenschappen van achtertrein | ||
---|---|---|
wettelijke typecode van de motor | ||
benaming | 3FZ - 4HX 4HZ - XFX |
3FZ - 4HX 4HZ - XFX |
bijzonderheden | 225/55R16 | 225/50R17 |
H2 (mm) H 3 (mm) |
136 86 |
142 92 |
wielvlucht | -1 ° 18' ± 30' | -1° 18' ± 30' |
sporing per wiel voor H2 (mm) |
+ 2,2 ± 0.5 | + 2,2 ± 0,5 |
sporing per wiel voor H2 (°) |
0° 18' ± 4' | 0° 17' ± 4' |
sporing per wiel voor H3 (mm) |
+ 3,5 ± 0,5 | + 3,5 ± 0,5 |
sporing per wiel voor H3 (°) |
0° 29' ± 4' | 0° 27' ± 4' |
sporing per wiel voor H2 + 50 (mm) |
+ 1,5 ± 0,5 | + 1,5 ± 0,5 |
sporing per wiel voor H2 + 50 (°) |
0° 13' ± 4' | 0° 12' ± 4' |
5 - 1 - CONTROLE VAN HET TOESPOOR PER WIEL
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H2 te verkrijgen .
Vergelijk de waarden op het testapparaat voor rechts en links met de waarde voor het toespoor per wiel die hoort bij de wagenhoogte H2 .
Noteer de afgelezen waarden voor rechts en links .
5 - 2 - CONTROLE VAN DE VARIATIE IN HET TOESPOOR PER WIEL
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H3 te verkrijgen .
Vergelijk de waarden op het testapparaat voor rechts en links met de waarde voor het toespoor per wiel die hoort bij de wagenhoogte H3 .
Noteer de afgelezen waarden voor rechts en links .
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H2 + 50 mm te verkrijgen .
Vergelijk de waarden op het testapparaat voor rechts en links met de waarde voor het toespoor per wiel die hoort bij de wagenhoogte H2 + 50 mm .
Noteer de afgelezen waarden voor rechts en links .
6 - AFSTELLING VAN DE ACHTERTREIN
6 - 1 - VOORAFSTELLING VAN DE EXCENTRIEKEN EN DE HEFBOMEN
N.B. : smeer de excentrieken (10) en de hefbomen (9) om de afstellingen te vergemakkelijken .
Excentrieken :
Hefbomen :
6 - 2 - AFSTELLING VAN HET TOESPOOR PER WIEL
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H2 te verkrijgen .
Draai aan de hefbomen (9) zodat de waarde van het toespoor per wiel exact overeenkomt met de wagenhoogte H2 .
Zet de excentrieken (10) vast met 5.5 daN.m .
Noteer de afgestelde waarden (X) voor rechts en links .
Ontspan de vering om de spanningen in de silentblocs te verdelen .
6 - 3 - AFSTELLING VAN DE VARIATIE IN HET TOESPOOR PER WIEL
Draai aan de excentrieken (10) zodat de waarde van het toespoor per wiel exact overeenkomt met de wagenhoogte H2 .
Zet de excentrieken (10) vast met 5.5 daN.m .
Noteer de afgestelde waarden (X) voor rechts en links .
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H3 te verkrijgen .
Draai aan de hefbomen (9) zodat de waarde van het toespoor per wiel exact overeenkomt met de wagenhoogte H3 .
Zet de hefbomen vast met (9) tot 3.5 dan.m .
Druk de vering in om aan elke zijde van de wagen de wagenhoogte H2 + 50 mm te verkrijgen .
Draai aan de hefbomen zodat de waarde van het toespoor per wiel exact overeenkomt met de wagenhoogte H2 + 50 mm .
Zet de hefbomen vast met tot 3.5 dan.m .
Controleer het toespoor per wiel dat overeenkomt met de wagenhoogte H3 en H2 + 50 mm .